De maatregelen in het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn gaan een grote impact hebben op de maïsteelt op zand- en lössgrond. De eerste belangrijke verandering gaat per 2019 in en betreft de eisen omtrent het vanggewas.
Vanaf volgend jaar hebben de snijmaïstelers op zand- en lössgrond 3 opties:
Vanggewas nazaaien is vroeg hakselen
Uiterlijk 1 oktober een vanggewas inzaaien, betekent dat de maïsoogst behoorlijk vervroegd moet worden. De telers kunnen hierop anticiperen via de maïsrassenkeuze: op de lichtere gronden moet men kiezen voor zeer vroege en vroege maïsrassen, waardoor de kans groter is dat in er in de maand september goed afgerijpte maïs geoogst kan worden.
Prima opbrengstpotentie
Voor elk gewas geldt: hoe meer groeidagen er benut worden, des te hoger de opbrengstpotentie. Middenvroege maïsrassen kunnen daardoor een hogere droge stofopbrengst per hectare leveren dan de vroege maïsrassen.
Door veredeling is dit verschil echter steeds kleiner geworden.
De beste vroege rassen doen in droge stof- en kVEM-opbrengst niet of nauwelijks onder voor het gemiddelde van middenvroege rassen. Onze nieuwe LG 31.220 bijvoorbeeld, met 22,7 ton drogestof en 22.672 kVEM per hectare. Dat is meer dan veel middenvroege rassen.
Meer zekerheid bij afrijping
In een minder gunstig groeiseizoen of nat najaar is de kans groot dat het vroege ras meer voederwaardeopbrengst geeft dan een later ras. Maïs dat niet goed is afgerijpt, bereikt niet zijn gewenste zetmeelopbrengst en dat heeft een belangrijk aandeel in de totale voederwaarde. Vroege rassen geven dus een stuk meer zekerheid.